zaterdag 1 augustus 2015

Engeland 1978 (deel 1)


Het leven bestaat uit momenten. Korte en lange momenten. Momenten die we intens beleven, waar we ons scherp van bewust zijn, en momenten die ongemerkt voorbij gaan, waar we ons nauwelijks of niet van bewust zijn. Momenten die we vastleggen in woorden of in een foto, en momenten die onbewaard in het grote niets verglijden. (Men zegge het niet voort, maar eigenlijk is het leven een rommeltje van momenten). 

Totnes, woensdag 16 augustus 1978.
Ik neem een blitse start, om zes uur 's ochtends ben ik de deur uit, mijn vader brengt me met zijn auto naar het station van Mechelen, even voor negen zit ik in Brussel op de trein naar Oostende. Voor de overtocht naar Dover heb ik mij veiligheidshalve van pilletjes tegen de zeeziekte voorzien, en kort voor het inschepen heb ik er daar twee van geslikt. Ze maken je slaperig, en ook zonder dat wordt zo'n overtocht al gauw een saaie bedoening. Ik eet een appel, die ik nog van thuis heb meegebracht. In de snackbar schaf ik mij bij gebrek aan beter een koffie en een in doorschijnend plastic verpakte, "witte" boterham aan. In de buurt van de Engelse kust krijg ik toch nog een vrij hoge zee voorgeschoteld: de boot gaat stevig op en neer.
Omdat de Engelse zomertijd een uur achter ligt op de continentale, zet ik nog vóór de middag voor het eerst voet op de Britse Eilanden. Rond twee uur stap ik in het Londense Victoria-station van de intercity. Het eerste wat ik van Londen te zien krijg is een reclamebord van de krant The Times. Julius Caesar verlaat, met enkele vrienden, vrolijk lachend het senaatsgebouw. Net achter hen, grijnzend: de samenzweerders, dolk in de hand. Tekst: "Have you ever wished you were better informed?". Britse humor.
Ik besluit door te reizen tot in het stadje Totnes - dat ligt niet ver van Maypool, en dat is dan weer het plaatsje waar ik 's anderendaags rendez-vous heb met de trektochtgroep. "You will meet your leader and the remainder of the party at Maypool Yout Hostel" - staat er in de instructies van de Engelse Youth Hostels Association, die de tocht organiseert. "Please try to time your arrival between 17 and 18.30 hours as supper is at 19 hours".
Totnes is één van de oudste stadjes van Engeland. Zoals reizigers dat al eeuwenlang doen, stap ik er af in het Royal Seven Stars Hotel, een etablissement dat herinnert aan de tijd dat er postkoetsen over de wegen van Devon dokkerden. Vlakbij het hotel, op The Plains - het stadsplein - staat een obelisk "In honour of William John Wills, native of Totnes, the first, with Burke, to cross the Australian continent; he perished in returning, 28 June, 1861". Omkomen op je terugreis, dat is wel bijzonder tragisch. Het nummer drie van The Plains is overigens het statige, vroeg-negentiende eeuwse huis waar deze William Wills geboren werd (maar dat ontdek ik pas 's anderendaags). 
Ik besluit mijn eerste dag Engeland met een warm bad en kruip onder de wol in een stadje waarvan ik 's ochtends niet eens het bestaan vermoedde. 

Totnes, donderdag 17 augustus 1978.
Na mijn eerste English breakfast ga ik op zoek naar de Brutus Stone. Een steen met geschiedenis. Volgens de overlevering heeft hij te maken met Brutus, kleinzoon van Aeneas, en één van de eerste Romeinse veroveraars van Brittannië, die vanuit Het Kanaal de rivier Dart zou zijn opgevaren en in Totnes aan land zou zijn gegaan. Larie en apekool natuurlijk. Aannemelijker klinkt de stelling dat de naam Brutus in dit geval verwijst naar de stadsomroeper, die met een oud Engels woord bruiter werd genoemd (men denke aan het Franse woord bruit). Ooit moet de Brutus Stone zo'n 18 inches boven de stoep hebben uitgestoken, en het verhoogje hebben gevormd van waarop de stadsheraut zijn mededelingen in het rond schreeuwde. Inmiddels werd de steen - naar ik vermoed: na vele struikelpartijen - met de rest van de stoep gelijkgemaakt. 
De Brutus Stone is te vinden in Fore Street, de hoofdstraat van Totnes, bij het huis nummer 51. Veel is er niet aan te zien, maar vanuit het gevoel voor traditie dat ik met de Engelsen deel, ga ik er toch maar even op staan. Dezelfde Fore Street herbergt heel wat fraaie oude gevels die de sfeer van het Elisabethaanse Engeland oproepen. 
Rond de middag vertrek ik uit Totnes, reis met een eerste bus tot Paignton en met een tweede tot Maypool. Het weer is schitterend, zonnig en lekker warm.

Maypool, donderdag 17 augustus 1978.
Maypool is een gehucht van Brixham, en Brixham is een havenstadje. De jeugdherberg van Maypool is "situated high on the wooded banks of the river Dart amidst magnificent grounds". Heuvels, kreken, veel groen.
Afspraak met the walking party - de trektochtgroep - om zeven uur 's avonds. De voettocht zal ons van Maypool naar Plymouth brengen. "We are exploring the south coast of Devon. Here is a coastline of unsurpassed beauty, of pleasant fishing villages, and wild, lonely cliff tops. Some of the finest cliff walking in the country will be attempted on the holiday".
Van een toepasselijke naam gesproken… de jonge vrouw die namens de Britse jeugdherbergenvereniging onze voettocht zal leiden heet Ann Walker. In de groep zijn de meisjes in de meerderheid: Sue, Helen, Janice, Janet, Myra… (ja, zo heetten Engelse meisjes anno 1978). De mannelijke minderheid bestaat uit George, Alan en ik. 

Hallsands, zaterdag 19 augustus 1978.
Het is Ann - onze gids - die mij als eerste vertelt over Hallsands - "the ruined village", "the village that was washed away by the sea". Het vissersdorpje is in 1917 tijdens een storm in één apocalyptische nacht van de kust weggevaagd. Hallucinant. Ik neem me voor materiaal te verzamelen om later over Hallsands te schrijven. 
De ruïnes van Hallsands liggen niet ver van de route die we volgen. Samen met Ann en Alan trek ik er naartoe. De anderen blijven zonnebadend achter. Het is lage tij. De rotsen waarop eens de huizen van Hallsands stonden, liggen vrij hoog boven de branding, op een soort platform tussen de zee en de heuvels. Op de rotsen staan nog enkele kale muren overeind, bizarre getuigen van het drama dat zich hier voltrok. We dalen af tot aan de zee. Ik maak enkele dia's. Ann en Alan hebben meer belangstelling voor de wieren die tussen de rotsen gedijen dan voor het vergane dorp. We klauteren weer naar boven, Ann gaat terug naar haar walking party, Alan en ik volgen het pad langs de kust tot aan de vuurtoren van Start Point. 
Hoe klein Hallsands ook was, het dorpje bezat een kruidenierswinkel, een postkantoortje en een seaman's mission - een soort buurthuis waar lezingen en concerten werden gegeven. En natuurlijk had het ook een pub, de London Inn. 
De mannen van Hallsands waren voornamelijk vissers en krabbenvangers. Vrouwen en kinderen staken de handen uit de mouwen bij het binnenhalen van de vangst of als de boten het strand werden opgetrokken. In het dorpje woonde ook een kleermaker, een timmerman en een scheepshersteller. En af en aan kwam de zee. De golven rolden uit op het strand.
De huizen van Hallsands waren op de rotskust gebouwd, aan de voet van de steile helling en de heuvels die net achter het strand oprijzen. 
Het kiezelstrand botste niet abrupt tegen de oprijzende rotswand: tussen strand en helling lag een strook lage rotsen - een tussenverdieping - en daarop stonden de huisjes van Hallsands. De oudste rij woningen was pal tegen de rotswand aangebouwd. In veel gevallen deed deze laatste zelfs dienst als achterwand van de woningen. Vóór die eerste huizenrij was later, langs de kant van het strand, een tweede rij woningen gebouwd. Hier waren er her en der al wijde kloven in de rotsige bodem: die had men opgevuld met kiezel en zand. Om deze heterogene ondergrond te verstevigen had men er een muurtje rond gebouwd. Tussen de twee parallelle huizenrijen liep de (enige) straat van Hallsands.
In december 1896 kreeg een aannemer de toelating te baggeren vóór de kust van Hallsands en het nabijgelegen Beesands. Van april 1897 af werden duizenden en duizenden tonnen kiezel en zand weggeschept - voor het maken van beton. Het strand van Hallsands werd steeds kleiner, weldra klotsten de golven bij hoge tij tot tegen het muurtje dat gebouwd was om de fundamenten van de tweede huizenrij te verstevigen. 
De inwoners van Hallsands maakten zich zorgen en gingen verhaal halen bij de overheid in Londen. Die stelde een onderzoek in en kwam tot de conclusie dat de zee wel voor nieuwe kiezel en zand zou zorgen. Een vergissing. De kiezel langs de kust van Zuid-Engeland is immers niet afkomstig van de plaatselijke rotskust, maar werd door de zee in prehistorische tijden van elders aangevoerd. Wat de zee toen deed, doet ze nu niet meer.
Op nieuwjaarsdag 1902 beletten wanhopige inwoners van Hallsands de baggeraar nog meer kiezel van hun strand weg te halen. In augustus 1903, en opnieuw in maart 1904, wordt het muurtje rond de funderingen van de huizen door stormweer beschadigd. Twee huisjes aan de noordzijde van het dorpje delen in de klappen. Ze zijn nog maar gedeeltelijk hersteld wanneer een nieuwe storm ze in 1904 van de kust slaat! 
Een foto, gemaakt na de winterstormen van 1903-1904, geeft een triest beeld van het dorp. De zuidelijke kant ervan kan enkel nog bij lage tij worden bereikt, omdat de straat bij hoge tij onder water loopt. Er wordt een houten noodbrug aangelegd, maar die wordt keer op keer door het tij vernield. 
De aannemer van de baggerwerken en de overheid weigeren elke verantwoordelijkheid voor wat in Hallsands gebeurt. Ze betalen wel mee aan een nieuwe, sterkere muur rond de huizen. Dertien jaar lang houdt die zeewering stand.
Dan komt de nacht van 26 januari 1917. Er is storm aangekondigd. De vissers brengen hun boten aan land. De storm valt samen met springvloed. Ongemeen heftig giert de wind uit het oosten, ongemeen heftig beuken de golven in op de zeewering van Hallsands - en die breekt. Het water zuigt de zand- en kiezelfunderingen van onder de tweede huizenrij weg: de panden storten in. In de striemende regen vluchten de inwoners van Hallsands de heuvels in. 
De eerste, oudste, huizenrij - tegen de helling aangebouwd - wordt door de storm langs boven aangevallen: metershoge golven storten zich op de daken en sleuren hele stukken muur mee naar zee. Als de storm de volgende ochtend gaan liggen is, staat er van de dertig huisjes van het dorpje nog maar één overeind. Hallsands: letterlijk op rotsen gebouwd, en toch in één nacht verwoest. 

Salcombe, zondag 20 augustus 1978.
De jeugdherberg van Salcombe, "a National Trust property", ligt op de rotsen, hoog boven de baai. "There is much to see and enjoy in Salcombe - a very popular holiday and sailing resort".

Bigbury-on-Sea, dinsdag 22 augustus 1978.
De jeugdherberg van Bigbury-on-Sea is een fraai houten huis, "a small well-equipped hostel which has wonderful views across Bigbury Bay". De zaken worden er gerund door twee beminnelijke oude dames. Ik weet niet in wie of wat ze geloven, maar ik vind ze uitgesproken baptistisch. Op de piano staat een bordje: "If you can't play the piano, then don't". Ik volg deze aanmaning op, en blijf weg van de toetsen, ook al heb ik ooit Broeder Jacob kunnen tokkelen.
Op de boekenplank zijn het Oude en het Nieuwe Testament met meerdere edities vertegenwoordigd. Ook de rest van het bibliotheekje bestaat uit stichtelijke lectuur, en uit de roman How Green Was My Valley van Richard Llewellyn (1939).
In afwachting dat de beminnelijke en baptistische dames het avondeten opdienen, proberen Alan en ik een landschap bij mekaar te puzzelen. We krijgen hulp van Janet, maar verder dan de lisbloemen rond de vijver en het uithangbord van de oude herberg komen we niet.
Voor de kust ligt Burgh Island. Bij lage tij is het helemaal geen eiland, dan wandel je er naartoe. Bij hoge tij wordt de verbinding verzekerd door een sea-tractor, een vehicel op wielen dat door het ondiepe water rijdt en mijn trektochtgenoten en mij afzet aan The Pilchards Pub, de enige bezienswaardigheid op het eiland. Ze zou al dateren van de 14de eeuw en was ooit het stamcafé van de plaatselijke smokkelaars. We doen er een terrasje. Het is een mooie zomeravond.

Foto: de walking party (trektochtgroep), augustus 1978 - naar een dia van George Wickens, gedigitaliseerd en bewerkt. I am sittin' on the fence…